Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2023
De situatie rondom vogelgriep blijft zorgwekkend. In eerdere Kamerbrieven hebben we aangegeven dat een intensivering van de aanpak van vogelgriep noodzakelijk is. Hierbij ontvangt u, mede namens de Minister voor Natuur en Stikstof, het intensiveringsplan preventie vogelgriep (bijlage 1). In dit intensiveringsplan zijn ook de aanbevelingen van het Deskundigenberaad Zoönosen (DB-Z) meegenomen, waarover we u in de Kamerbrief van 8 mei 2023 (Kamerstukken 25 295 en 28 807, nr. 2051) hebben geïnformeerd. Daarnaast informeren wij u via deze brief ook over de voortgang van vaccinatie, structuurmaatregelen, katten met vogelgriep, meldplicht voor zoogdieren, financiële aspecten van vogelgriep rondom het Diergezondheidsfonds en de evaluatie van de Roadmap «Strategische aanpak vogelgriep» (bijlage 2).
Situatie vogelgriep
De hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) variant H5N1 is endemisch in wilde vogelpopulaties in Nederland. Hierdoor is er een voortdurende dreiging van besmetting bij gehouden vogels, wilde vogels en andere in het wild levende dieren. Recent zijn grote aantallen dode wilde vogels met vogelgriep aangetroffen op broedplekken in Nederland, het gaat bijvoorbeeld om kokmeeuwen. Daarnaast wordt het vogelgriepvirus gevonden bij zoogdieren, zoals vossen en bunzingen, en is het virus aangetroffen bij een zeehond. Het Deskundigenberaad Zoönosen (DB-Z) schat het risico voor de algemene bevolking in als «laag» en voor mensen met beroepsmatig contact met pluimvee/besmette dieren «laag tot matig». De laatste besmetting op een commercieel pluimveebedrijf dateert inmiddels van 27 januari jl. en die op een hobbybedrijf van 10 februari jl.
Intensiveringsplan preventie vogelgriep
De permanente dreiging van het vogelgriepvirus en de impact van uitbraken voor getroffen dieren, houders, natuur en maatschappij maken dat aanvullende maatregelen nodig zijn. In het intensiveringsplan preventie vogelgriep nemen we een flink aantal uiteenlopende maatregelen ten behoeve van de volksgezondheid, en de gezondheid van wilde en gehouden dieren. Onze inspanning past bij de huidige vogelgriepsituatie en de specifieke Nederlandse risico’s waarbij veel mensen en dieren samenleven. Het is echter onmogelijk om de risico’s van vogelgriep volledig weg te nemen, want we hebben een zeer beperkte invloed op de mondiale verspreiding van het vogelgriepvirus en het ontstaan van nieuwe varianten. We houden daarom ook rekening met mogelijke scenario’s waarbij andere varianten van vogelgriep in Nederland zouden circuleren, onder vogels, onder zoogdieren of onder mensen.
Op humaan vlak willen we de kans verkleinen dat een variant van vogelgriep ontstaat die makkelijker overgaat op mensen en/of leidt tot verspreiding tussen mensen. Dat doen we bijvoorbeeld door inzet op preventie en voorlichting, en zorgen we voor een vroege signalering en tijdige respons. Daarnaast willen we beter voorbereid zijn op verschillende scenario’s van dreiging voor de volksgezondheid door verbetering van bestaande richtlijnen en draaiboeken. Het RIVM werkt aan vogelgriepscenario’s; deze zijn naar verwachting deze zomer gereed. In het najaar van 2023 worden de scenario’s verder uitgewerkt en handelingsopties toegevoegd.
Bij wilde fauna regelen we een adequate omgang met zieke en dode dieren in het wild, versterken we de monitoring en verkennen we mogelijkheden om ernstige gevolgen van uitbraken (bijvoorbeeld in broedkolonies) te verkleinen. We zorgen bijvoorbeeld voor een landelijke structuur waarbinnen regionale en lokale partijen het opruimen van kadavers en de omgang met zieke wilde vogels goed kunnen organiseren en uitvoeren. Hiervoor is het «Landelijk platform vogelgriep in wilde dieren» opgericht. Hierbij zijn onder andere terreinbeheerders, dierenhulporganisaties, veiligheidsregio’s en andere betrokkenen aangesloten. Ook wordt op korte termijn een meldplicht ingesteld voor vogelgriep bij zoogdieren.
Bij gehouden dieren nemen we maatregelen om de kans op en gevolgen van uitbraken te verkleinen. We willen bijvoorbeeld zo snel mogelijk op verantwoorde wijze pluimvee vaccineren tegen vogelgriep. Daarnaast wordt kort na de zomer een bioveiligheidsplan verplicht voor alle pluimveebedrijven. Ook streven we naar een verbod op nieuwvestiging in pluimveedichte en waterrijke gebieden (zie verderop in deze brief onder het kopje «structuurmaatregelen»).
De Tweede Kamer ontvangt eind 2023 een eerste voortgangsrapportage van het intensiveringsplan preventie vogelgriep. Daarnaast zullen we de Kamer tussentijds informeren over relevante ontwikkelingen.
Voortgang vaccinatie
In 2022 is een stapsgewijs traject gestart om vaccinatie tegen vogelgriep zo snel mogelijk en met zo gering mogelijk risico’s voor volks- en diergezondheid mogelijk te maken. Om dit te kunnen realiseren is een vaccinatiestappenplan opgesteld dat in november 2022 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstuk 28 807, nr. 279). Sinds die tijd zijn diverse acties in gang gezet, zoals een veldproef, voorbereidingen van een pilot, en zijn er verschillende acties geweest rondom gevolgen van vaccinatie voor de handel. De veldproef is bedoeld om te onderzoeken of de twee vaccins, die eerder zijn getest in een laboratoriumsetting, ook effectief zijn onder veldomstandigheden (Kamerstuk 28 807, nr. 286). De veldproef zal naar verwachting starten in september 2023 en wordt uitgevoerd op twee kleine legbedrijven. De proef zal ruim een jaar duren, de productieperiode van een legkoppel. Met kippen uit deze veldproef wordt op verschillende tijdstippen bij Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) een transmissieproef uitgevoerd, om de effectiviteit van de vaccinatie in de loop van die periode te kunnen bepalen. De eerste transmissieproef vindt zeer waarschijnlijk komend najaar plaats. De veldproef eindigt in 2025.
Mede op basis van de eerste resultaten van de veldproef zal een pilot starten met meerdere bedrijven. Dit is een eerste stap om ervaring op te doen met de praktische uitvoering van vaccinatie, zoals registratie, surveillance en handel. De pilot start als de vaccins zijn toegelaten door de European Medicines Agency (EMA). Daarnaast ondersteunen we de sector bij het minimaliseren van mogelijke handelsgevolgen van vaccinatie. In april is met verschillende landbouwraden, verspreid over de wereld, gesproken over de vaccinatiestappen. Zij leggen hierover contact met belanghebbende partijen in hun land/regio. Er hebben verkennende gesprekken plaatsgevonden met afzetpartijen, dit krijgt de komende periode een vervolg. Tijdens de General Session van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (WOAH) in mei dit jaar is een resolutie opgesteld over vogelgriep, waarin de aangesloten landen het belang van vaccinatie onderkennen als extra maatregel om besmettingen te voorkomen. Daarnaast zijn bilaterale gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers uit derde landen om te werken aan vertrouwen in de Nederlandse aanpak. De Europese Commissie heeft veel inzet gepleegd om vertegenwoordigers van derde landen te informeren over de verschillende proeven die worden uitgevoerd in de lidstaten en de Europese verordening met onder andere de eisen voor een surveillancesysteem. Binnen Europa heeft alleen Frankrijk op dit moment ook aangekondigd vaccinatie van pluimvee (eenden) serieus te overwegen.
Structuurmaatregelen
In Nederland zijn in de loop van de tijd pluimveedichte gebieden ontstaan, wat heeft geleid tot een verhoogd risico op verspreiding van vogelgriep tussen bedrijven. Nederland is daarnaast een waterrijk land dat op de trekroute ligt van veel vogelsoorten. Hierbij bestaat een verhoogd risico op insleep van vogelgriep vanuit wilde vogels bij pluimveebedrijven. Een aantal ontwikkelingen in de landbouw zal naar verwachting bijdragen aan een afname van het risico op vogelgriep in onder andere pluimveedichte en waterrijke gebieden. Provincies en rijksoverheid werken momenteel aan het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), waarin adviezen over deze risicogebieden zijn opgenomen in de meekoppelende structurerende keuze dierziekten en zoönosen. Ook zijn er twee landelijke subsidieregelingen voor vrijwillige bedrijfsbeëindiging. Een aanzienlijk deel van de pluimveebedrijven komt in aanmerking voor deze regelingen.
Om te voorkomen dat nieuwe pluimveebedrijven op een locatie met een verhoogd risico op een vogelgriepuitbraak worden gevestigd, streven we naar een verbod op nieuwvestiging van pluimveebedrijven in pluimveedichte en waterrijke gebieden. Daarnaast verkennen we de mogelijkheden van een verbod op uitbreiding in deze risicogebieden. Dit zijn ingrijpende maatregelen en het is niet eerder voorgekomen dat een kabinet in het belang van preventie van besmettelijke dierziekten beperkingen wil gaan stellen aan de locaties waar veehouderijen gevestigd mogen zijn. Hiervoor zijn dan ook nieuwe wettelijke bevoegdheden nodig. Voor deze maatregelen is een gedegen onderbouwing nodig, waaruit blijkt dat deze maatregelen proportioneel, geschikt en noodzakelijk zijn. We vragen experts een impactanalyse uit te voeren naar de effectiviteit van deze maatregelen op volks- en diergezondheid en de impact ervan op de sector. Daarmee geven we tevens uitvoering aan de motie van het lid Van der Plas, die verzoekt om een impactanalyse om te bepalen in welke mate het doorvoeren van beperkingen in waterrijke gebieden daadwerkelijk het risico voor uitbraken van vogelgriep bij pluimveehouderijen terugdringt (Kamerstuk 28 807, nr. 282). Streven is dat de impactanalyse voor het einde van dit jaar gereed is en dat dan ook een definitief besluit kan worden genomen over de structuurmaatregelen. In de tussentijd zal de benodigde nieuwe wet- en regelgeving alvast worden voorbereid, deze moet daarna in procedure worden gebracht. Om tot een goede impactanalyse te komen is het nodig om vast te stellen wat pluimveedichte gebieden en waterrijke gebieden zijn. Experts zijn gevraagd om hier mogelijke definities voor uit te werken, die in het vervolg van dit traject gebruikt zullen worden. Tot slot vinden wij het belangrijk om dit proces in goed overleg met decentrale overheden en andere Ministers te doorlopen. Daarnaast bespreken we dit onderwerp vanzelfsprekend ook met sectorpartijen.
Katten met vogelgriep
In verschillende Poolse steden zijn recent katten doodgegaan met verschijnselen die passen bij vogelgriep. De Poolse autoriteiten hebben aangegeven dat verschillende van deze katten positief zijn getest op hoogpathogene vogelgriep (HPAI), H5N1. Een deel van de katten met vogelgriep kwam niet buiten, wat een besmetting door wilde vogels onwaarschijnlijk maakt. Er wordt in Polen onderzoek gedaan naar de specifieke genetische samenstelling van het virus en de besmettingsbron. We volgen internationaal de situatie en informeren indien nodig de Kamer.
Bij een onderzoek van de Faculteit Diergeneeskunde zijn ook Nederlandse katten gevonden met afweerstoffen tegen vogelgriep. Het gaat voornamelijk om zwerfkatten (zonder eigenaar) die tijdens een castratietraject ook werden getest op vogelgriep. Het gaat om levende katten, die op het oog grotendeels gezond waren. Een aantal katten had ziekteverschijnselen, maar niet specifiek voor vogelgriep. Er worden nog aanvullende testen gedaan om de voorlopige resultaten te bevestigen. LNV en VWS zullen opdracht geven voor nader onderzoek naar de aanwezigheid van vogelgriep bij katten met een eigenaar. Dit gebeurt binnen het onderzoeksconsortium dat in het kader van het intensiveringsplan preventie vogelgriep wordt opgericht.
Meldplicht voor HPAI bij zoogdieren
Het is belangrijk om goed zicht te houden op de ontwikkeling van het vogelgriepvirus bij zoogdieren. Daarom stellen we op korte termijn een meldplicht in voor positieve laboratoriumuitslagen voor vogelgriep bij in het wild levende en gehouden zoogdieren. Door deze meldplicht kunnen we besmettingen met vogelgriep onder zoogdieren beter monitoren. Zo krijgen we een inschatting van welke zoogdieren besmet zijn en waar in Nederland deze besmettingen plaatsvinden. Deze meldplicht geldt voor onderzoeksinstellingen, dierenartsen en (tijdelijke) houders. Zij worden middels een wijziging van de Regeling diergezondheid verplicht om positieve uitslagen van onderzoeken naar besmetting van in het wild levende zoogdieren met vogelgriep te melden aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Financiële aspecten Diergezondheidsfonds
Vanaf begin 2020 tot en met mei 2022 is vanuit het Diergezondheidsfonds € 60,4 miljoen betaald aan de directe kosten van de bestrijding van vogelgriepuitbraken bij gehouden pluimvee. Dit bedrag zal naar verwachting oplopen tot circa € 63 miljoen, aangezien de facturatie van de uitvoeringskosten enkele maanden achter loopt bij de ruimingen. Bij uitbraken in 2023 en 2024 komen de kosten voor rekening van het Ministerie van LNV, omdat het plafondbedrag van het Convenant financiering bestrijding besmettelijke dierziekten 2020–2024 inmiddels is overschreden. Ook heeft de Europese Commissie, om haar eigen begroting op het gebied van diergezondheid niet te overschrijden, besloten om voor de jaren 2023–2025 de cofinanciering voor de tegemoetkoming in schade en voor monitoringsprogramma’s te verlagen van 50 naar 20 procent. Dit heeft gevolgen voor de kosten van de rijksoverheid.
Evaluatie Roadmap «Strategische aanpak vogelgriep»
In 2018 hebben het Ministerie van LNV, Avined en de Dierenbescherming de «Roadmap strategische aanpak vogelgriep» gepresenteerd. De Roadmap diende als plan van aanpak voor vogelgriep, met als doel het verkleinen van de risico’s op uitbraken van vogelgriep. Het ging daarbij bijvoorbeeld om maatregelen gericht op bioveiligheid, verbetering van het meldproces en inrichting van een pluimveebedrijf om uitbraken veroorzaakt door wilde vogels te voorkomen. Om te leren van het proces en de inhoudelijke uitvoering heeft op 21 februari jl. een evaluatiebijeenkomst plaatsgevonden met de drie partijen. Dat heeft geleid tot het «Rapport Evaluatie Roadmap Vogelgriep» dat is bijgevoegd bij deze brief (bijlage 2). De uitkomsten zijn betrokken bij het opstellen van het intensiveringsplan.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers