Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 oktober 2020
Hierbij bied ik u de nota Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap aan1, waarop ik in deze brief graag een toelichting geef. Daarbij ga ik, in lijn met het verzoek van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) van 1 oktober jl., in op het advies «Samen naar duurzame ketenimpact» van de Sociaal-Economische Raad. Daarnaast bevat de brief de kabinetsreactie op de Initiatiefnota «Tegen Slavernij en Uitbuiting» (Kamerstuk 35 495, nr. 2) van ChristenUnie, PvdA, SP en GroenLinks, waar de algemene commissie voor BHOS laatstelijk op 1 oktober jl. om heeft gevraagd.
Voorliggende beleidsnota geeft weer wat onderzoek naar het huidige beleid op gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) heeft opgeleverd en schetst de hoofdlijnen van het nieuwe beleid. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de afspraak in het regeerakkoord dat na oktober 2019 zou worden bezien of, en zo ja welke, (dwingende) maatregelen op gebied van IMVO genomen kunnen worden.
De aankondiging van vernieuwing van het IMVO-beleid komt in een tijd dat economieën wereldwijd kampen met de gevolgen van de coronapandemie. De pandemie heeft een gezondheidscrisis veroorzaakt en kent grote economische gevolgen. Veel bedrijven zitten in zwaar weer. Toch hebben zij ook in deze omstandigheden volop deelgenomen aan de consultaties over de inrichting van nieuw beleid. Het belang van verantwoord ondernemen en het verduurzamen van internationale waardeketens is door de crisis nog eens onderstreept. De crisis kan potentieel grote negatieve gevolgen hebben voor mens en milieu (zo kunnen werknemers in de keten hun baan verliezen of moeten zij werken in een onveilige situatie). Door maatschappelijk verantwoord ondernemen kunnen bedrijven ook in deze situatie hun invloed op gepaste wijze aanwenden.
Evaluatie en onderzoek
Het kabinet heeft het huidige IMVO beleid geëvalueerd en tevens onderzoek laten doen naar de inrichting van effectief IMVO beleid. U ontving de rapporten van deze onderzoeken in april en juli van dit jaar (Kamerstukken 26 485, nrs. 326 en 333).
Evaluatie van bestaand beleid
Sinds 2013 is het IMVO-beleid gebaseerd op vrijwillige maatregelen. Een belangrijk onderdeel daarvan is het stimuleren van sectorale samenwerking door middel van de IMVO-convenanten. Daarbij sprak het toenmalig kabinet de ambitie uit om in 2016 de eerste tien convenanten te sluiten.2 De convenanten hebben als doel om met de zogeheten hoog-risicosectoren afspraken te maken over de implementatie van de IMVO-principes en op die manier verbetering in de waardeketen te realiseren. Een goed lopend convenant kan een voorbeeldrol voor andere sectoren vervullen. De evaluatie van de convenanten-aanpak door het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) laat zien dat de convenanten weliswaar meerwaarde hebben maar dat hiermee slechts 1,6% van alle bedrijven wordt bereikt.
Ook de voortgang op de zogenaamde 90% doelstelling laat te wensen over. Het kabinet verwacht van de circa 700 grote bedrijven in Nederland dat zij de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles (UNGP) onderschrijven als referentiekader voor hun internationale activiteiten. Gemeten over het jaar 2019 blijkt dat voor slechts 35 procent het geval en passen slechts 12 bedrijven alle zes stappen van de OESO-richtlijnen toe. Eenzelfde beeld komt naar voren uit het onderzoek van The Terrace. Dit onderzoek laat bovendien zien dat kleine bedrijven relatief verder achter blijven.
Elementen van het huidige beleid die zijn gericht op maatschappelijk verantwoord ondernemen als kader voor het bedrijfsleven-instrumentarium en bij overheidsinkoop kunnen in hun toepassing worden verbeterd, zo stelt het IOB3.
Het huidige beleid kent tot slot een transparantieverplichting. Deze verplichting vraagt bedrijven om als onderdeel van de niet-financiële informatie in de jaarrapportage te rapporteren over het IMVO-beleid. Onderzoek van de AFM onder de 89 bedrijven die onder dit besluit vallen, wijst uit dat een meerderheid van de ondernemingen rapporteert over zijn IMVO beleid. Het effect van deze maatregel op het IMVO is echter beperkt.
Onderzoek naar inrichten van effectief beleid
Er is ook onderzoek gedaan naar de inrichting van effectief IMVO beleid, onder meer door de Erasmus universiteit, Andersson Elffers Felix (AEF) en Nyenrode.4 In lijn met de voorschriften van de UN Guiding Principles, onderschrijven zowel deze onderzoeken als ook de brede consultaties met stakeholders dat effectief beleid een doordachte mix aan maatregelen vraagt. In een mix van nationale en internationale, bindende en niet-bindende maatregelen kunnen instrumenten elkaar versterken en zich op verschillende doelgroepen richten. AEF concludeert dat een goede mix op vijf manieren invloed uitoefent, door te verplichten, voorwaarden te stellen, te verleiden, te vergemakkelijken en voorlichting te geven. Dit is het 5V model.
Verplichtende maatregelen zijn een belangrijk onderdeel van een effectieve mix. Deze maatregelen zouden zich volgens onderzoekers en stakeholders vooral moeten richten op achterblijvers die op die manier gedwongen worden hun verantwoordelijkheid te nemen. In lijn met de OESO-richtlijnen en UNGPs wordt breed gedeeld dat een verplichting zich moet richten op alle stappen van gepaste zorgvuldigheid, d.w.z.: brede due diligence verplichting moet zijn.5
Een breed gedeeld advies is om verplichtende maatregelen primair op Europees niveau in te richten, ten behoeve van een gelijk speelveld voor bedrijven en een grotere impact van het beleid. Als tot wetgeving wordt overgegaan, zijn proportionaliteit en uitvoerbaarheid belangrijke randvoorwaarden. Bovendien moet duidelijk worden gecommuniceerd wat wetgeving van bedrijven vraagt. Brede due diligence wetgeving ziet immers op alle zes stappen van de OESO richtlijnen en bevat zowel resultaat- als inspanningsverplichtingen. Wat op welk bedrijf van toepassing is, hangt af van de specifieke situatie van het bedrijf.
Adviezen van de SER en het ATR
Op basis van de evaluaties, de consultaties en de resultaten van onderzoek heeft het Kabinet vier beleidsmixen6 samengesteld. Daarover is advies ingewonnen van de SER en het ATR.
SER
De SER spreekt een voorkeur uit voor optimalisering van het huidige instrumentarium aangevuld met brede due diligence wetgeving. Als deze beleidsmix ingebed wordt op Europees niveau, wordt volgens de SER de impact in de keten groter: »Een ambitieuze Europese beleidsmix, inclusief wetgeving om due diligence te verplichten en samenwerkingsverbanden om invloed te vergroten en van elkaar te leren, biedt volgens de SER de beste kansen om duurzame ketens te realiseren.» De SER beschrijft drie routes om deze beleidsmix te realiseren. Zij maakt daartussen geen keuze. In de eerste route zet Nederland maximaal in op het beïnvloeden van Europese ontwikkelingen. De tweede route is een aanvulling op de eerste, waarbij een volgend kabinet in 2021 bepaalt of Europa voldoende voortgang boekt. De derde route is het gelijktijdig inzetten op beïnvloeden van ontwikkelingen in Europa en het ontwikkelen van nationale wetgeving. De SER adviseert om verbeteringen in het huidige beleid (zoals uit de evaluaties komen), snel door te voeren en niet te wachten totdat het nieuwe beleid een feit is.
ATR
Het ATR concludeert dat het nog niet mogelijk is om de proportionaliteit van de mixen te beoordelen, omdat de regeldrukgevolgen van de maatregelen nog niet in beeld zijn gebracht. Het ATR stelt dat, met het oog op de proportionaliteit, vooralsnog een voorzichtige houding ten aanzien van het invoeren van dwingende maatregelen gepast is. Het ATR bepleit om bij dwingende maatregelen rekening te houden met verschillen tussen sectoren en met de grootte van bedrijven. Omdat IMVO per definitie een internationaal vraagstuk is, betwijfelt het ATR dat het raadzaam is tot nationale maatregelen over te gaan zonder inzicht in maatregelen die op het Europees niveau genomen zullen worden. Een vroegtijdige besluitvorming nationaal heeft het risico dat het nationale beleid moet worden aangepast aan de Europese maatregelen met extra en onnodige regeldruk voor bedrijven tot gevolg.
Ontwikkelingen in Europa
Ook in andere landen gaat de aandacht uit naar IMVO en zoeken landen naar wegen om de effectiviteit van beleid te vergroten. Daarbij lijkt een trend gezet richting verplichtende maatregelen ter bevordering van gepaste zorgvuldigheid. In sommige landen is sprake van thematische of sectorale due diligence wetgeving voor specifieke thema’s, zoals gedwongen arbeid en uitbuiting, of sectoren (hout, mineralen). Recent zien we ook brede due diligence wetgeving, wetgeving dus die alle risico’s beslaat en thema’s en sectoren overstijgt. Zo heeft Frankrijk sinds 2017 brede due diligence wetgeving7 en wordt in Duitsland brede due diligence wetgeving overwogen.
Er lijkt momentum te ontstaan voor een brede Europese aanpak. Uit een studie van de Europese Commissie8 blijkt dat het huidige versnipperde beleid bedrijven onvoldoende rechtszekerheid biedt omdat onduidelijk is wat op gebied van gepaste zorgvuldigheid wordt verwacht. De situatie wordt niet als efficiënt, coherent en effectief ervaren. Als onderdeel van de studie werden 334 bedrijven en 297 andere betrokkenen bevraagd over vier opties voor IMVO beleid, variërend van het voortzetten van het huidige beleid tot het invoeren van brede due diligence wetgeving. De meeste respondenten hadden een voorkeur voor de laatste optie.
Eurocommissaris Reynders van Justitie en Consumentenzaken kondigde in april aan een (mogelijk wetgevend) initiatief uit te zullen werken op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur (sustainable corporate governance), waar gepaste zorgvuldigheid onderdeel van is.9 Het voorstel wordt in het eerste kwartaal van 2021 verwacht. Het Europees Parlement werkt op eigen inititatief eveneens aan een rapport over due diligence wetgeving, en wil dat ook in het eerste kwartaal van 2021 publiceren.
De Wet Zorgplicht Kinderarbeid
In eigen land stemde de Eerste Kamer in 2019 (Handelingen I 2018/19, nr. 28, item 5) in met de Wet Zorgplicht Kinderarbeid (WZK) (Kamerstuk 34 506). Deze (initiatief)wet vraagt bedrijven te verklaren dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen om kinderarbeid te voorkomen. Het betreft een thematische due diligence wet. Met de initiatiefnemer is destijds afgesproken dat wordt gewacht met de uitwerking van belangrijke elementen voor de wet (reikwijdte, eisen in het kader van gepaste zorgvuldigheid en toezicht) totdat de evaluatie van het IMVO-beleid gereed is.
Nieuw IMVO-beleid
Op basis van de resultaten van evaluatie, consultatie en onderzoek concludeert het kabinet dat het huidige IMVO-beleid onvoldoende effectief is en dat vernieuwing nodig is. Onderzoek naar een effectieve inrichting van beleid wijst uit dat een doordachte mix van verplichtende en vrijwillige maatregelen nodig is. De verplichtende maatregel die daarbij als het meest effectief wordt gezien is een brede due diligence verplichting, bij voorkeur op Europees niveau. Een due diligence verplichting zal eerder gedragsverandering (in plaats van afvinkgedrag) teweeg brengen dan bijvoorbeeld een transparantieverplichting.
Brede due diligence wetgeving als kernelement
Het kabinet ziet de invoering van een brede due diligence verplichting dan ook als kernonderdeel van het nieuwe beleid.
Een brede due diligence verplichting ziet op alle zes stappen van gepaste zorgvuldigheid. Volgens die stappen dient een bedrijf 1) het maatschappelijk verantwoord ondernemen in beleid en managementsystemen te integreren, 2) de negatieve gevolgen van zijn activiteiten, toeleveringsketens of zakelijke relaties te identificeren en te beoordelen, 3) de negatieve gevolgen te stoppen, te voorkomen of te beperken, 4) de praktische toepassing en de resultaten van zijn beleid te monitoren, 5) te communiceren hoe de gevolgen worden aangepakt en tot slot 6) te zorgen voor herstelmaatregelen of hier aan mee te werken. In een brede due diligence verplichting kan per stap een resultaats- of inspanningsverplichting worden geformuleerd; voor de inspanningsverplichtingen is relevant volgens welke normen wordt bepaald of een bedrijf voldoende heeft gedaan.
Inzet op Europa maar ook nationaal voorbereid
Het kabinet heeft daarbij, in lijn met de adviezen, een sterke voorkeur voor een Europese brede due diligence verplichting uit oogpunt van een gelijk speelveld en een grotere effectiviteit van beleid. Het kabinet zal daarom maximaal inzetten op het beïnvloeden van de ontwikkelingen in Europa om een Europese brede due diligence verplichting te realiseren.
Tegelijkertijd heeft Nederland een eigen verantwoordelijkheid en vraagt de wet Zorgplicht Kinderarbeid dat de elementen van deze wet verder worden uitgewerkt. Het gaat dan om de inrichting van het toezicht (eventueel met dynamische norm en inclusief uitsluitsel over het toepassen van sancties)10, de reikwijdte van een dergelijke wet met het oog op proportionaliteit (welke bedrijven, volgens welke maatstaf), de omvang van de regeldruk (kwantificering), de te verwachten baten (minder kinderarbeid) en de eisen (resultaat- en inspanningsverplichtingen) die aan bedrijven dienen te worden gesteld om gepaste zorgvuldigheid af te dwingen. Deze elementen overlappen één op één met de bouwstenen die nodig zijn voor de inrichting van een brede due diligence verplichting. Ook daarvoor immers moet onder meer worden bepaald hoe het toezicht eruit ziet, en wat de reikwijdte van de verplichting is, zodat deze uitvoerbaar blijft.
Het kabinet zal deze bouwstenen de komende tijd verder uitwerken.11 Deze worden primair gebruikt om het Europese traject te beïnvloeden12, waarbij geldt dat – als er een Europese brede due diligence verplichting komt – deze te verkiezen is boven de WZK. Maar Nederland is op deze manier ook optimaal voorbereid op het invoeren van nationale dwingende maatregelen zodra blijkt dat Europa te lang op zich laat wachten. In navolging van de SER, geeft het kabinet in overweging om in de zomer van 2021 de balans in Europa op te maken. Zowel het voorstel van de Europese Commissie voor sustainable corporate governance, alsook de positie van het EP en de lidstaten zijn daarbij van belang.
Naast de brede due diligence verplichting bevat de beleidsmix die het kabinet voor ogen heeft ook de reeds bestaande transparantieverplichting. Nadrukkelijk zal hierbij worden gelet op eventuele overlap met de due diligence verplichting. Cruciaal voor de effectiviteit van beleid zijn de ondersteunende maatregelen die deel uitmaken van de doordachte mix. Zo zal er een IMVO-steunpunt worden ingericht dat bedrijven bedient via één loket. Het steunpunt zal behalve bedrijven die (op termijn) onder wetgeving vallen, ook bedrijven die buiten de reikwijdte van een wet vallen ondersteunen bij het toepassen van gepaste zorgvuldigheid. IMVO-voorwaarden bij inkoop en in het bedrijfsleveninstrumentarium zijn al onderdeel van beleid, maar de uitvoering zal verder worden geconcretiseerd. Financiële prikkels voor bedrijven blijven behouden. Het kabinet blijft stimuleren tot sectorale samenwerking, en ziet hierin ook in de toekomst een rol voor de overheid. Om sectorale samenwerking optimaal te benutten, is het belangrijk deze goed af te stemmen op de verplichtende maatregel.
Alle vrijwillige maatregelen zullen op nationaal niveau worden ingevuld, waarbij verbetering van bestaand beleid direct ter hand zal worden genomen conform het advies van de SER. Tegelijkertijd geldt echter ook hier dat de effectiviteit toeneemt als (een aantal van) de maatregelen onderdeel uitmaken van een Europese beleidsmix. Het kabinet blijft in Europa daarom inzetten op een breed plan van aanpak voor IMVO.
Kabinetsreactie op de Initiatiefnota «Tegen Slavernij en Uitbuiting»
Het kabinet heeft met belangstelling kennisgenomen van de Initiatiefnota van de leden Voordewind (ChristenUnie), Alkaya (SP), Van den Hul (PvdA) en Van Ojik (GroenLinks) «Tegen slavernij en uitbuiting – een wettelijke ondergrens voor verantwoord ondernemen» (Kamerstuk 35 495, nr. 2). De Initiatiefnota richt zich op de rol die Nederlandse bedrijven kunnen spelen bij het bevorderen van duurzame ontwikkeling wereldwijd door middel van de toepassing van gepaste zorgvuldigheid om negatieve gevolgen van hun activiteiten of die van hun zakelijke relaties te voorkomen, te stoppen of te beperken. Kernpunt van de nota is dat bij wet een «ondergrens» aan maatschappelijk verantwoord ondernemen moet worden gesteld, waaraan alle bedrijven moeten voldoen.
De vraag of het huidige IMVO-beleid volstaat om bedrijven ertoe te bewegen gepaste zorgvuldigheid toe te passen, is (in lijn met het regeerakkoord) onderzocht binnen het project IMVO-maatregelen in perspectief. Het kabinet concludeert, net als de indieners, dat het huidige beleid niet volstaat. Zowel het aantal bedrijven dat de OESO-richtlijnen implementeert als de wijze waarop zij dat doen, blijft achter bij de verwachtingen die het kabinet van bedrijven heeft. Het kabinet ziet de noodzaak voor het instellen van een verplichting die de minimumnorm voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen wettelijk vastlegt.
Het kabinet en de indieners delen een aantal uitgangspunten, bijvoorbeeld dat de wet als doel heeft omstandigheden voor mens en milieu in de waardeketen te verbeteren, door bedrijven te verplichten IMVO-principes beter te verankeren in hun bedrijfsstrategieën. Het kernprincipe daarbij is de toepassing van gepaste zorgvuldigheid in de waardeketen van bedrijven in lijn met de zes stappen van de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles. Het kabinet en de indieners zijn het erover eens dat de ideale situatie Europese regelgeving op dit gebied is.
Belangrijke factor voor de effectiviteit van een due diligence wet is de reikwijdte van een dergelijke wet. Met het oog op doelmatigheid, doeltreffendheid en regeldruk, moet deze zorgvuldig worden afgebakend. Het kabinet kan zich niet vinden in de reikwijdte die wordt voorgesteld in de initiatiefnota omdat deze alle bedrijven beslaat. Naarmate een bedrijf groter is, heeft het door zijn omvang een grotere invloed in de waardeketen en kan daardoor een groter effect in de keten genereren. Wetgeving gericht op grote bedrijven kan bovendien spill-over effecten hebben naar andere (kleinere) bedrijven in de waardeketen. Het is van groot belang dat wetgeving proportioneel is; de regeldruk voor bedrijven moet in verhouding staan tot het bereiken van het doel van de wet.
Het kabinet deelt de conclusie uit de Initiatiefnota dat zowel toezicht als ondersteuning en voorlichting voor bedrijven nodig is bij het naleven van de wet. Het kabinet acht het echter wenselijk om ondersteuning en voorlichting te bieden via een apart IMVO-steunpunt in plaats van bij een toezichthouder. Bedrijven moeten immers open kunnen zijn over de uitdagingen die zij tegenkomen, dit zullen zij niet snel zijn bij een partij die ook toezichthouder is. Het kabinet ziet geen rol weggelegd voor het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP) bij het houden van toezicht op de naleving van de wet. Het NCP vervult een andere rol, in overeenstemming met het mandaat dat voor NCP’s vanuit de OESO-richtlijnen is voorzien en dat overeen moet komen met de rol van andere NCP’s in de wereld.
Het kabinet verkent hoe de zes stappen van de OESO-richtlijnen, inclusief zorgdragen voor of bijdragen aan herstel en verhaal, het beste gewaarborgd kunnen worden binnen een due diligence verplichting.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag
De basis voor deze ambitie ligt in de beleidsbrief «Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen Loont» (juni 2013). Hierin geeft het kabinet aan dat MVO een wezenlijk onderdeel is van ondernemerschap en dat de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) de basisnormen vormen op internationaal niveau.
De zes stappen zijn: 1) integreer maatschappelijk verantwoord ondernemen in beleid en managementsystemen, 2) identificeer & beoordeel negatieve gevolgen in activiteiten, toeleveringsketens en zakelijke relaties, 3) stop, voorkom of beperk negatieve gevolgen, 4) monitor praktische toepassing en resultaten, 5) communiceer hoe gevolgen worden aangepakt en 6) zorg voor herstelmaatregelen of werk hieraan mee indien van toepassing.
De Franse wet stelt gepaste zorgvuldigheid verplicht op alle thema’s in lijn met OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles. De wet is van toepassing op zeer grote bedrijven in alle sectoren (5.000 fte of meer in FR of ten minste 10.000 fte wereldwijd). De wet reikt van het moederbedrijf tot dochterondernemingen, onderaannemers en leveranciers. De wet vraagt van bedrijven een jaarlijks gepaste zorgvuldigheidsplan. Als een bedrijf in gebreke blijft kan iedereen met een belang het bedrijf aanspreken. Na 3 maanden kan de zaak worden voorgelegd aan de rechter, eventueel op straffe van een boete. Als het plan gebreken vertoont of een bedrijf de verplichting niet nakomt, kunnen benadeelden de bedrijven civielrechtelijk aansprakelijk stellen. Zij moeten kunnen aantonen dat er schending heeft plaatsgevonden en dat deze het gevolg is van het niet nakomen van de gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Het bedrijf kan verplicht worden een schadevergoeding te betalen. Veelgehoorde klacht over de Franse wet is dat onduidelijk is welke bedrijven eronder vallen. De ecomische raad merkt desalniettemin aan dat de wet gedeeltelijk voldoet aan de verwachtingen van betrokken actoren (maatschappelijk middenveld, bedrijfsleven, lokale stakeholders) en nuttig is met het oog op ontwikkeling van het beleidsproces. Het maatschappelijk middenveld is van mening dat meer werk moet worden gemaakt van de gepaste zorgvuldigheidsplannen.
European Commission publications (February 2020): «Study on due diligence requirements through the supply chain».
De Erasmus Universiteit Rotterdam introduceert in zijn onderzoek het dynamisch toezicht: De norm waaraan de toezichthouder toetst verandert op basis van goede voorbeelden uit sectorale samenwerking. Dit sluit aan bij het concept «gepaste zorgvuldigheid» waarbij continue verbetering een kernelement is en het stoppen met activiteiten ergens in de keten omdat aan IMVO niet wordt voldaan, is een laatste redmiddel.
Tevens dient er in Europa op te worden aangedrongen dat de EU Regulatory Scrutiny Board een volwaardige Impact Assessment met aandacht voor de echte baten (impact op mensenrechten, milieu, etc.) uitvoert.
Het kabinet zal daartoe zowel bilaterale gesprekken en raadsvergaderingen aangrijpen alsook de publieke consultatie over het Commissievoorstel in najaar 2020. De inzichten die zijn opgehaald in het project «IMVO-maatregelen in perspectief» zullen actief met de Europese Commissie worden gedeeld.