Vragen van het lid Grinwis (ChristenUnie) aan de Staatssecretaris van Financiën over het bericht «Spaarders in box 3 mogen oordeel Hoge Raad niet afwachten» (ingezonden 16 mei 2024).

Antwoord van Staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst) (ontvangen 19 juni 2024).

Vraag 1

Bent u bekend met de inhoud van het artikel «Massaal bezwaar spaarders box 3» in het Weekblad Fiscaal Recht van 8 mei jongstleden en het artikel «Spaarders in box 3 mogen oordeel Hoge Raad niet afwachten» in het FD van 13 mei jongstleden?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Klopt het dat u nog steeds voornemens bent de definitieve aanslagen over 2023 wel aan te houden voor beleggers, maar niet voor spaarders? Klopt het dat – wanneer de Hoge Raad een voor belastingplichtigen gunstig vonnis wijst – dit dus niet vanzelf geldt voor spaarders, omdat hun aanslag dan al definitief is?

Antwoord 2

Ja, dat klopt. In de Kamerbrief van 15 april 2024 is vermeld dat de Belastingdienst het opleggen van de definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2023 zal aanhouden.1 Het gaat dan, net zoals voor belastingjaar 2021 en 2022, om aanslagen met box 3-inkomen dat uit meer bestaat dan banktegoeden. Ik ben van mening dat een rendementspercentage van 0,92% voor banktegoeden in 2023, voor spaarders redelijk is. Nagenoeg alle aanslagen inkomstenbelasting 2023 van de spaarders box 3 hebben een dagtekening van begin mei 2024, waardoor aanslagen op 6 juni, de datum dat de arresten van de Hoge Raad zijn gewezen, nog niet onherroepelijk vaststonden. De arresten zijn dus ook van toepassing op deze aanslagen inkomstenbelasting 2023 van spaarders.

Vraag 3, 7, 8 en 9

Klopt het dat u in het commissiedebat van 18 april jongstleden over box 3 stelde: «(...) Dat is nog een slagje erger, want dat zijn mensen die gewoon netjes hun belastingbiljet hebben ingevuld, met het volste vertrouwen dat ze de wet volgden. Vervolgens komt er een uitspraak waarbij bezwaarmakers wel in het gelijk worden gesteld en niet-bezwaarmakers niet.»

Vindt u het op gelijke wijze onrechtvaardig als nu opnieuw de groep niet-bezwaarmakers naast het net vist, op het moment dat een onherroepelijk oordeel van de rechter opnieuw rechtsherstel voor box 3 afdwingt?

Bent u bereid, gelet op de spijtbetuiging van uw kant in het debat op 18 april jongstleden, de rechten van alle belastingplichtigen met box 3-vermogen – inclusief spaarders – veilig te stellen totdat er een onherroepelijke uitspraak van de rechter ligt?

Indien u de vorige vraag met nee beantwoordt, wat is daartoe uw motivering, in het licht van het «doenvermogen» van de burgers als het gaat om belastingzaken? En bent u bereid om uitgebreid en expliciet ruchtbaarheid te geven aan het feit dat belastingplichtigen individueel en tijdig bezwaar dienen aan te tekenen tegen hun definitieve aanslag inkomstenbelasting? Welk communicatieplan heeft u hierbij voor ogen?

Hoe voorkomt u dat belastingplichtigen hier nu opnieuw achter het net vissen? Of accepteert u dat u mogelijk nogmaals «niet rechtvaardig» en op «niet uit te leggen» wijze moet opereren, zoals u in het commissiedebat van 18 april stelde over de rol van de wetgever bij het box 3-rechtsherstel?2

Antwoord 3, 7, 8 en 9

Het klopt dat ik dat in het commissiedebat heb gezegd. Dit was echter geen spijtbetuiging, maar een constatering dat bij deze moeilijke afweging om niet-bezwaarmakers op goede gronden (juridische afbakening, uitvoeringstechnische redenen en budgettaire gevolgen) niet te compenseren toch het rechtsgevoel werd gekrenkt.

Afgelopen jaar is ervoor gekozen om de aanslagen van belastingplichtigen met (ook) overige bezittingen aan te houden.3 Voor spaarders met name sluit het forfait zeer goed aan bij het werkelijke gemiddelde rendement. De rendementen op spaargeld zijn namelijk relatief homogeen. De categorie «overige bezittingen», waarvoor nu één rendementspercentage geldt, bevat echter veel verschillende vermogensbestanddelen met uiteenlopende rendementen.

Daarom worden deze aanslagen wel aangehouden. Voor de andere aanslagen is het op dit moment technisch echter niet meer mogelijk om die nu nog aan te houden. Echter, doordat de arresten van de Hoge Raad al op 6 juni zijn gewezen, staan nagenoeg alle aanslagen op die datum nog niet onherroepelijk vast en zullen deze belastingplichtigen niet achter het net vissen. Deze arresten gelden dan namelijk ook voor de aanslagen inkomstenbelasting 2023. Over de arresten wordt ook communicatie voorbereid.

Vraag 4

Kunt u aangeven van hoeveel box 3 belastingplichtigen anno 2023 het box 3-vermogen slechts (of grotendeels) uit direct opeisbare tegoeden op bankrekeningen bestaat? Klopt het dat over deze direct opeisbare vergoeding doorgaans geen of een nihilbedrag aan rente wordt uitgekeerd, terwijl belastingplichtigen wel worden aangeslagen voor het spaargeldforfait?

Antwoord 4

Het is voor mij niet mogelijk om te bepalen welk deel van de bank- en spaartegoeden van box 3-belastingplichtigen zien op direct opeisbare tegoeden. Dit onderscheid wordt niet gemaakt in de box 3-aangifte. Het genoemde getal van 650.000 belastingplichtigen met slechts of grotendeels direct opeisbare tegoeden van meer dan het heffingvrije vermogen van € 57.000 dat bij vraag 5 wordt genoemd, kan ik daarom niet verifiëren of onderschrijven.

Vraag 5

Kunt u in dit licht aangeven wat de kosten zouden zijn voor de Belastingdienst (in termen van menskracht, geld en capaciteit die niet elders ingezet kan worden), indien 650.000 spaarders gedwongen worden individueel en tijdig bezwaar aan te tekenen tegen de box 3-heffing in hun aanslag 2023, om zo zeker te stellen dat eventueel rechtsherstel ook op hen van toepassing is?

Antwoord 5

Indien 650.000 belastingplichtigen bezwaar zouden maken tegen hun aanslag 2023, zal dat een fors beslag leggen op de capaciteit van de Belastingdienst. Hoe groot dat beslag zal zijn is, onder andere, afhankelijk van de gronden waarop bezwaar wordt gemaakt en in welke vorm (aanvullend) herstel dient te worden geboden.

Vraag 6

Hoeveel belastingplichtigen hebben inmiddels een aanslag inkomstenbelasting 2023 ontvangen? Wat is de dagtekening op de aanslag die belastingplichtigen ontvangen? Vanaf welke datum worden nu individuele bezwaren door de Belastingdienst afgewezen?

Antwoord 6

Ruim 278.000 belastingplichtigen bij wie sprake is van een box 3-inkomen dat uit enkel bank- en spaartegoeden bestaat, hebben een aanslag inkomstenbelasting 2023 ontvangen. De dagtekening van deze aanslagen kan variëren van 12 april 2024 tot heden. Het aantal aanslagen met dagtekening 12 april 2024 is beperkt, het gaat hier om ongeveer 185 aanslagen waarvan mogelijk een deel geen box 3-inkomen bevat. De aanslagen die daarna zijn verstuurd hebben een dagtekening vanaf 3 mei 2024.

Vanaf welke datum individuele bezwaarschriften kunnen worden afgewezen, is afhankelijk van wanneer deze in behandeling worden genomen en de doorlooptijd van de behandeling; bepalende factoren daarbij zijn o.a. de beschikbare capaciteit, de huidige voorraad bezwaarschriften en welke bezwaargronden een belastingplichti.ge aandraagt.

Vraag 10

Bent u met de ChristenUnie van mening dat de bovenstaande problematiek voorkomen had kunnen worden door de «klassieke» massaalbezwaarprocedure in stand te laten? Wat is de kortst mogelijke termijn waarbinnen dit mogelijk is?

Antwoord 10

De procedure tot 2016 sloot aan bij het moment van het aanwijzen van de massaalbezwaarprocedure. Indien op dat moment de aanslag nog niet onherroepelijk was, werd die aanslag overeenkomstig de gunstige uitkomst van de procedure voor de belastingplichtige verminderd. Voor deze groep belastingplichtigen gold dus feitelijk niet de eis van een tijdig bezwaarschrift om in aanmerking te komen voor een vermindering van de aanslag. De procedure tot 2016 zou voor een groot deel van de groep niet-bezwaarmakers dus gunstig zijn uitgepakt. Zoals ik schreef in mijn brief van 19 september 2023 is een terugkeer naar de procedure tot 2016 mijns inziens een te eenzijdige aanpassing van de belastingwet.4 Een dergelijke aanpassing leidt niet tot het gewenste evenwicht tussen de individuele belangen van de belastingplichtige en het algemene belang van belastingheffing en in het verlengde daarvan de schatkist.

Een dergelijke aanpassing roept ook verschillende (rechts)vragen op over de rechtseenheid binnen het fiscale bestuursrecht. Ik verricht daarom onderzoek naar een betere oplossing. Die betere oplossing kan volgens mij worden gevonden in een vernieuwd formeelrechtelijk heffingssysteem onder de noemer «direct aanpassen». Ik wijs in dit kader ook op mijn brief van 3 april 2024.5 Via deze brief is getracht de Kamer zo goed mogelijk te informeren over onder andere de grootste wijzigingen bij direct aanpassen. Ik wissel graag met de Kamer van gedachten over dit nieuwe formeelrechtelijke heffingssysteem.

Vraag 11

Wilt u deze vragen voor het commissiedebat over box 3 op 22 mei aanstaande beantwoorden?

Antwoord 11

Bij de beantwoording van de bovenstaande vragen zijn de arresten die de Hoge Raad op 6 juni heeft gewezen van groot belang. Daarom zijn de antwoorden kort nadat deze arresten zijn gewezen verstuurd.


X Noot
1

Kamerstukken II 2023/24, 32 140, nr. 183.

X Noot
2

1. «... Stel, je hebt een tegenvaller van 4 miljard voor het verleden; ik noem maar wat. Laat je dat in het saldo lopen of ga je dat weer ophalen bij de belastingplichtigen die het aangaat? Wij hebben de vorige keer voor dat laatste gekozen en hebben dat zo gedaan. Als u zou vragen «waar heeft u spijt van, Staatssecretaris», dan is het daarvan. Ik heb m'n begrotingsregels netjes gevolgd, maar ik heb wetgeving waarvan de onafhankelijke rechter zei dat die niet goed was... Mensen hebben te veel belasting betaald. Dat hebben wij weer opgehaald bij diezelfde groep. Dat is niet rechtvaardig. Dat is niet uit te leggen...»

X Noot
3

Kamerstukken II 2022/23, 32 140, nr. 152.

X Noot
4

Kamerstukken II 2023/24, 31 066, nr. 1290.

X Noot
5

Kamerstukken II 2023/24, 32 140, nr. 1354.

Naar boven

Disclaimer

De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.